ARAMESE WOORDEN & NAMENLIJST

Daniël, Ezra, Nehemia en het Nieuwe Testament



de HEERE

מָריָא

ܡܳܪܝܳܐ

[‘de HEERE’] - de Naam is met hoofdletters geschreven, omdat hier in de Aramese Peshitta de Aramese Naam voor JᵃHWᵉH staat nl. ‘Mar-Ya’. Deze Naam komt in de Aramese Peshitta 239 keer in het NT voor, waarvan 14 keer in het boek Openbaring, de laatste keer in Op. 22:20, waar de Naam zeer bijzonder gecombineerd wordt met de Naam van Jezus, dus ‘de HEERE Jezus’. De Naam komt niet voor in de volgende NT-ische boeken van de Peshitta: Galaten, 1 Tessalonicenzen, Titus, Filemon en 1 en 2 Johannes.

Jodengenoot


ܓ݁ܺܝܽܘܪܳܐ

[‘een Jodengenoot’] - de man die zich bekeerde tot het Jodendom werd een ‘Jodengenoot’,  genoemd, een proseliet. Het Aramese woord ||||ܓ݁ܺܝܽܘܪܳܐ|||| (‹gīyūrāʾ - Jodengenoot›) komt in vier verzen in het NT van de Aramese Peshitta voor, nl. in Mt. 23:15, Hd. 2:10, Hd. 6:5 en Hd. 13:43. Ook in het Griekse NT komt het woord Griekse woord ||προσήλυτος|| (‹proselutos - G4339›) alleen op deze vier plaatsen voor. 

Beëlzebub

[‘Beëlzebub’] - dit is een Aramese benaming voor de duivel, zoals we die 7 keer in de Aramese Peshitta vinden (‹Mt. 10:25; 12:24, 27; Mk. 3:22; Lk. 11:15, 18, 19›). In de lezing van de Griekse NA28, MHT en TR is deze naam getranscribeerd als: ‘Beëlzebul’, waarvan 1 keer een alternatieve lezing is nl. Beëlzebub in Mt. 10:25. De Latijnse Vulgata leest ook Beëlzebub. Mogelijk is er een relatie met een Filistijnse god van de stad Ekron (‹zie 2 Kn. 1:2›). Beëlzebub zou betekenen ‘heer van de vliegen’. Met die naamgeving zouden de Israëlieten de goden van de volken hebben willen vernederen.

gedaante, gestalte, beeld, voorbeeld, gelijkvormigheid

דמוּתָא

ܕ݂ܡܽܘܬ݂ܳܐ

Het Aramese woord |דמוּתָא| of ||||݂ܕ݂ܡܽܘܬ݂ܳܐ|||| kent verschillende vertalingen zoals: gedaante, gestalte, beeld, gelijkvormigheid. We treffen het o.a. aan in Mk. 16:12, Lk. 3:22, Rm. 1:23; 5:14; 6:5; 7:8; 8:3, 29; 12:2; 1 Kor. 11:7; 2 Kor. 3:18; 4:4; Fil. 2:6, 7; 3:10, 21  Kol. 3:10; Heb. 2:14; 4:11; 5:6, 10; 6:20; 7:3, 11, 15, 17, 21; 8:5; 9:23; 1 Jh. 3:2; Judas 1:7, 8; Op. 1:15; 9:7; 21:18. In deze opsomming komt ook enkele keren het werkwoord ‘gelijkvormig zijn’ aan.

lichaam

פַגרָא

ܦ݂ܰܓ݂ܪܳܐ

Het Aramese woord |פַגרָא| of ||||ܦ݂ܰܓ݂ܪܳܐ|||| (‹fagrāʾ›) komt rond de 120 keer in het NT voor.  De eerste keer dat het woord voorkomt is in Mt. 5:29.

–Het betreft altijd het levende lichaam van een mens, zonder het bederf door de dood. Het wordt ook gebruikt voor het lichaam van Jezus dat in het graf wordt gelegd (‹Mt. 27:58, 59›), wat bevestigt dat zijn lichaam geen bederf, geen ontbinding heeft ondergaan. 

–Het gewone woord voor ‘lichaam’ in het Grieks is ‘soma’ (‹G4983›).

lichaam

גּוּשׁמַה

ܓ݁ܽܘܫܡܰܗ

Het Aramese woord |גּוּשׁמַה| of ||||ܓ݁ܽܘܫܡܰܗ|||| (‹gūšmaʿ›) betekent ook ‘lichaam’, maar altijd in een wat afstandelijke zin, als gezien door een toeschouwer en niet. als ervaren vanuit het oogpunt van de bezitter van het lichaam. Wel heeft het altijd betrekking op het levende lichaam. Dit woord ‹gūšmaʿ› komt 8 keer voor in het NT van de Peshitta: in Mt. 26:12 en Mk. 14:18 waar het gaat over de zalving van het lichaam van Jezus voor zijn begrafenis, in Lk. 3:22 waar het gaat over het lichaam van de duif als beeld van de neerdalende Heilige Geest, in Hd. 19:12 waar het gaat over lappen en kledingstukken die op het lichaam van Paulus gelegd worden opdat zij genezing mogen brengen aan de zieken, in Ef. 1:23 waar het gaat over de Gemeente van Jezus Christus als het Lichaam, in Kol. 2:9 komt het voor als een bv. nmw. en ten slotte vinden wij het ook in Jak. 3:3 waar het gaat over heel het lichaam dat door de menselijke tong in brand wordt gezet.  

lijk

שׁלַדָּא

ܫܠܰܕ݁ܳܐ


Het Aramese woord |שׁלַדָּא| of ||||ܫܠܰܕ݁ܳܐ|||| (‹sᵉladāʾ›) komt 5 keer in het NT voor nl. in Mt. 14:12, Mk. 6:29, Hd. 9:40 en Op. 11:8, 9. 

–Het Griekse woord ||πτῶμα|| (‹ptoma - G4430›) dat ‘lijk’ betekent, komt 5 keer in het NT voor nl. in Mt. 24:28 (‹niet in het Aramees omdat in de Peshitta zowel in Mt. 24:28 als in Lk. 17:37 gesproken wordt over een lichaam waar de arenden op afkomen, terwijl het Griekse NT in Mt. 24:28 spreekt van een lijk, maar in Lk. 17:37 van een lichaam›), Mk. 6:29, en Op. 11:8 en 2 keer in Op. 11:9, maar niet in Mt. 14:12 terwijl het daar wel over een lijk gaat nl. dat van Johannes de Doper, die onthoofd was. Hier lijkt het Grieks dus minder nauwkeurig dan het Aramees. Hetzelfde geldt voor Hd. 9:40, waar het gaat over het lijk van Tabita. 

satan

[‘satan’] - het woord ‘satan’, dat ‘tegenstander’ betekent, is niet een Grieks, maar een Semitisch woord. Hebreeuws en Aramees  zijn Semitische talen. In het Aramese NT van de Peshitta vinden wij 49 keer het woord ‘satana’ verdeeld over 45 verzen, terwijl het Aramese woord ‘akalqartsa’ (‹=duivel›) 20 keer voorkomt verdeeld over 20 verzen. De Aramese benaming Beëlzebul voor de duivel komt 7 keer voor in de Aramese Peshitta nl. in Mt. 10:25; 12:24, 27; Mk. 3:22; Lk. 11:15, 18, 19. 

–Het Aramese woord ‘satana’ in de Peshitta wordt in de lezing van de Griekse NA28, MHT en TR 32 keer als ‘satan’ getranscribeerd, 16 keer vertaald als ‘diabolos’ en 1 keer als ‘Belial’ weergegeven nl. in 2 Kor. 6:15.

–Het Aramese woord ‘akalqartsa’ voor de duivel wordt in de lezing van de Griekse NA28, MHT en TR 19 keer weergegeven als ‘diabolos’ en 1 keer als ‘satan’ nl. in Lk. 13:16.

–Het Aramese woord ‘Beëlzebul’  wordt in de lezing van de Griekse NA28, MHT en TR getranscribeerd als: ‘Beëlzebul’ (‹||Βεελζεβούλ|| - G954›), waarvan 1 keer met een alternatieve lezing nl. Beëlzebub in Mt. 10:25. De Latijnse Vulgata leest ook Beëlzebub. Mogelijk is er een relatie met een Filistijnse god van de stad Ekron (‹zie 2 Kn. 1:2›). Beëlzebub zou betekenen ‘heer van de vliegen’. Met die naamgeving zouden de Israëlieten de goden van de volken hebben willen vernederen. 

–In het OT komt het Hebreeuwse woord ‘satan’ 27 keer voor verdeeld over 23 verzen, waarbij het in 13 gevallen de satan, het hoofd van de gevallen engelen betreft, nl. in Job 1:6, 7, 8, 9, 12 en Job 2:1, 2, 3, 4, 6, 7 en  Zach. 3:1, 2.

–In het OT komt het Hebreeuwse woord ‘Belial’ (‹H1100›) 26 keer voor. Zie de noot bij Ri. 19:22.  

rots 

שׁוּעָא

ܫܽܘܥܳܐ

[‘rots’] - het Aramees gebruikt hier niet het woord ‘kefa’, zoals wij dat terug vinden in de naam van de apostel Kefa(‹s›) ofwel Petrus, maar het woord ||||ܫܽܘܥܳܐ|||| of |שׁוּעָא| (‹šūʿāʾ›). Dit woord komt in 13 verzen voor in het NT van de Aramese Peshitta, nl. i.v.m. ‘het huis op de rots’ en ‘het zaad dat op rotsachtige grond gezaaid wordt’ in de gelijkenis van de zaaier (‹Mt. 7:24, 25; 13:5, 20; Mk. 4:5, 16; Lk.  6:48, 8:6, 13›), het graf van Jezus dat in de rots was (‹Mk. 15:46›) en verder in Hd. 27:29 als het schip waarin Paulus naar Rome reist op een rots vast komt te zitten. Verder in Op. 6:15, 16 waar de mensen naar de rotsen vluchten voor de toorn van het Lam. 

rots 

כּאִפָא

ܟ݁ܺܐܦ݂ܳܐ

Het Aramese woord ‘kifa’ komt in 91 verzen in het NT voor als de naam van de apostel, die in het Griekse NT overwegend ‘Petrus’ wordt genoemd, hoewel in het Griekse NT de naam ‘Kefas’ ook 9 keer voorkomt nl. in Jh. 1:42, 1 Kor. 1:12; 3:22; 9:5; 15:5; Gal. 1:18; 2:9, 11, 14. In de EBV is in die 9 verzen ook de naam ‘Kefas’ aangehouden’. In de overige 82 verzen waarin de naam ‘Kifa’ in de Aramese Peshitta voorkomt, wordt in de EBV de naam toch weergegeven als ‘Petrus’ vanwege de bekende klank van die naam in het Nederlandse taalgebied. 

Het Aramese woord ‘kifa’ komt verder nog 34 keer voor verspreid over 32 verzen, in de betekenis van ‘steen’ of ‘rots’: Mt. 3:9; 4:3; 7:8; 16:18; 21:44; 27:60, 66; 28:2; Mk. 13:1; 15:46; 16:3, 4; Lk. 3:8; 11:11; 19:40; 20:18; 22:41; 24:2; Jh. 8:7, 59  Jh. 10:31; 11:39, 41; Hd. 4:11; Rom. 9:33; 1 Kor. 3:12; 10:4 (2 keer); 1 Pt. 2:4, 5, 6, 7; Op. 18:21.

Tomas

tweeling

[‘Tomas’] - de naam ‘Tomas’ komt 12 keer in het NT voor: Mt. 10:3, Mk. 3:18; Lk. 6:15; Jh. 11:16; 14:5; 20:24, 26, 27, 28, 29; 21:2; Hd. 1:13. De Aramese uitspraak is ‘Tawma’.In de volgende 3 verzen wordt toegevoegd dat de naam ‘tweeling’ betekent: Jh. 11:16; 20:24; 21:2. Zie de noot bij deze verzen.

[‘Tweeling’] -  in veel vertalingen lezen wij ‘Didymus’, de Griekse vertaling voor het woord ‘Tweeling’ (‹G1324›), maar zijn oorspronkelijke naam, die van Aramese oorprong is, is ‘Tawma’, zodat wij in de Peshitta lezen: ‘Tawma die Tama genoemd werd’ in Jh. 11:16; 20:24; 21;2. Mogelijk zijn ‘Tawma’ en ‘Tama’ twee regionale varianten van de uitspraak van het Aramese woord ‘tweeling’, dat lijkt op het mnl. Hebreeuwse znw. |תָּאוֹם| (‹tā’om - H8380›).     

zwaard 

[‘zwaard’] - voor het woord ‘zwaard’ in de tekst van het NT zijn er in de Aramese tekst drie woorden nl. (‹1›) - het woord ||||ܚܰܪܒ݁ܳܐ|||| (‹ḥarba̱›) in Mt. 10:34; Lk. 21:24; 22:38, 49, 52; Op. 2:12, 16; 6:4, 8; 13:10, 14; Op. 19:15, 21; (‹2›) het woord ||||ܣܰܦ݂ܣܺܪܳܐ|||| (‹safsira̱›) in Mt. 26:47, 51, 52, 55; Mk. 14:43; Jh. 18:10, 11; Hd. 16:27; Rom. 13:4; Heb. 4:12; (‹3›) het woord ||||ܣܰܝܦ݂ܳܐ|||| (‹sayfa̱›) in Mt. 14:47, 48; Lk. 22:36; Hd. 12:2; Rom. 8:35; Ef. 6:17; Heb. 11:34, 37. Vertalingen vanuit het Aramees vertalen gewoonlijk de drie woorden als ‘zwaard’. Kennelijk is er geen duidelijk onderscheid tussen de drie wapens voor de kenners van het Aramees, of anders ontbreken er geschikte woorden in de doeltaal om de verschillen in een andere taal goed uit te drukken.

verzoenen, verzoening

[‘heeft GOD Zich met ons laten verzoenen... door zijn verzoening’] - of ‘heeft GOD het goed met ons gemaakt ... door zijn goedmaking’. Het Aramese woord waarvan beide woorden zijn afgeleid, heeft betrekking op het hoeden van schapen, m.n. op het hen leiden naar grazige weiden, waar het goed toeven is en zij verzadigd worden van het goede. Dit Aramese woord voor ‘verzoening’ vinden wij in Rom. 5:10,11; 11:15; 2 Kor. 5:18, 19. Van de Griekse MHT en TR luidt de lezing: ‘met God verzoend zijn’ en van de Griekse NA28 luidt de lezing: ‘nu wij verzoend zijn’.   

weerhouden

[‘[(weer)]houdt’] - het Aramese woord ||||ܐܰܚܺܝܕ݂|||| in 2 Th. 2:7 vinden wij in precies dezelfde vorm in 15 verzen in de tekst van de Aramese Peshitta en het is onderdeel van de naam ‘de Almachtige’, letterlijk ‘die alles houdt’ of die alles (‹in handen›) houdt’ b.v. 2 Kor. 6:18. In Lk. 11:7 heeft het woord betrekking op een deur die ‘vastgehouden’ wordt, d.w.z. een deur die vergrendeld is of op slot zit. De meest voorkomende betekenis is die van ‘houden’ of ‘vasthouden’, maar het woord kan soms ook vertaald worden als ‘ontvangen’ of ‘aanpakken’. Dat laatste Nederlandse woord ‘aanpakken’ maakt duidelijk hoe die dubbele betekenis te verklaren is want je kan nl. iets aanpakken, d.w.z. ontvangen, maar je kan ook iets vastpakken en dus vasthouden. Het zinsverband en de tekstsamenhang wijzen de weg naar de juiste vertaling.   

familie, geslacht

het Aramese woord ||||ܛܽܘܗܡܳܗ|||| of |טוּהמָה| (‹tūẖmah - komt in 14 verzen voor in het NT van de Peshitta: Lk. 1:58; 19:12; Hd. 7:3, 13, 14, 19; 10:24; 17:28; 18:24; 1 Kor. 1:26; 28; 2 Kor. 11:26; Gal. 1:14; Fil. 3:5. Het woord staat voor ‘familie’ of ‘(‹voor›)geslacht’.

stam

|שַׁרבּתָא| of ||||ܫܰܪܒ݁ܬ݂ܳܐ|||| (‹sharbata›)  





ordebewaarder

שַׁבטֵא


Hd. 16:35, 38. sabte

stadsbestuurders

אֵסטרַטִגֵא

Hd. 16:35, 36.  istratige

heilig, smetteloos, onbesmet, vrij van smet

[‘vrij van elke smet’] - of: ‘smetteloos’, ‘rein’, ‘zuiver’ of ‘heilig’. Dit is de lezing van de Aramese Peshitta. De lezing van de Griekse NA28, MHT en TR luidt: ‘uw Heilige’. 

–Het Aramese woord ||||ܚܰܣܝܳܐ|||| (‹‘ḥasyāʾ’›) komt ook voor in Hd. 2:27, Hd. 3:14; 13:35, Ef. 1:18, Titus 1:8 en in Op. 15:4. Het woord wordt vaak vertaald met ‘heilig’, maar het is niet het gewone Aramese woord voor ‘heilig’. 

–Het Aramese woord voor ‘lijden’ zoals we dat o.a. in Kol. 1:24 (‹in het meervoud›) en in Heb. 2:9 (‹in het enkelvoud›) vinden, is ||||ܚܰܫܳܐ|||| (‹ḥašaʾ›) dat qua klank op het eerst genoemde woord lijkt, alleen wordt in dit woord de ‘š’-klank gebruikt i.p.v. de ‘s’-klank en ook is de ‘y’-klank weggevallen. In het Arabisch is er een verwant woord met ongeveer dezelfde klank nl. |||خَصِى|||, d.w.z. ‘ḵasīy’ (‹de ‘y’ is hier wel aanwezig in de eindverbuiging›) dat staat voor ‘eunuch’ ofwel voor een gecastreerd man d.w.z. ‘een gesneden man’ in Mt. 19:12, waar Jezus spreekt van mensen die zichzelf gesneden hebben om het Koninkrijk van God. Het zou niet vreemd zijn als wij zeggen: ‘die zich geheiligd hebben om het Koninkrijk van God’. Dat ‘snijden’ en ‘heiligen’ ook in verband staan met ‘lijden’, zal duidelijk zijn. In het Aramese woordenboek van Jastrow is er ook een relatie te vinden met de betekenis ‘schrapen’ of: ‘pellen’. Mogelijk dat de grondbetekenis te maken heeft met ‘klaarmaken voor’ of met ‘toewijden’. In het Arabisch is er één verwant woord dat staat voor: ‘specialist’, d.w.z. iemand die aan een bepaalde taak is toegewijd. 

–Het woord dat in de Aramese Peshitta in Mt. 19:12 voor ‘gesnedene’ of: ‘besnedene’ wordt gebruikt, is overigens een ander woord nl. ‘betrouwbare’ of ‘trouwe’ en het gewone Aramese woord voor ‘besnijdenis’ in Gal. 5:6 is op zijn beurt nog weer een ander woord.    



onderdompelen, wassen, duiken, baden

Het Aramese werkwoord betekent ‘zwemmen’ of ‘baden’. Het heeft 3 basisletters: |סחא| of ||||ܣܚܐ|||| (‹sḥʾ›), waarmee de diverse vormen van het werkwoord en van de zelfstandige naamwoorden verbonden zijn. Sommigen vertalen het woord als ‘wassing met water’ of ‘wassing van water’. Het woord ‘baden’ impliceert niet per definitie een volledige onderdompeling, want de mate van onderdompeling wordt door het woord niet echt aangeven. Het kan zijn ‘zwemmen’ (‹Hd. 27:43›) of ‘plonsen’ e.d., terwijl het hoofd boven water blijft, maar dat is niet noodzakelijk en het is ook niet de impliciete betekenis. Op grond van verwantschap met de Arabische woorden voor ‘gezond zijn’ en ‘gezondheid’ (‹صَحَّ - sahha - ‘gezond zijn’, ‘genezen zijn’ of ‘sterk zijn’ of ‘onbesmet zijn’ en صَحَا - ‘helder zijn’, ‘onbewolkt zijn’ maar ook ‘wakker zijn’ of ‘wakker worden’ of ‘herstellen’ en in sommige afleidingen van dit werkwoord komt ook de betekenis ‘zonnig’ of ‘waakzaam’ naar voren - A Dictionary of Modern Written Arabic Hans Wehr›). Als we in plaats van ‘waterbad’ zouden zeggen ‘een goede opfrisser in het water‘ zou dat ook een geschikte vertaling kunnen zijn. Het woord komt als werkwoord of zelfst. nmw. o.a. voor in Jh. 13:10; Hd. 9:37; 16:33; 27:43; 1 Kor. 6:11; Ef. 5:26 (‹waterbad van het Woord›), Titus 3:5 (‹bad van de wedergeboorte›), Heb. 10:22 en in 2 Pt. 2:22.    

smetteloos, rein

[‘vrij van elke smet’] - of: ‘smetteloos’, ‘rein’, ‘zuiver’ of ‘heilig’. Dit is de lezing van de Aramese Peshitta. De lezing van de Griekse NA28, MHT en TR luidt: ‘uw Heilige’. 

–Het Aramese woord ||||ܚܰܣܝܳܐ|||| (‹‘ḥasyāʾ’›) komt ook voor in Hd. 2:27, Hd. 3:14; 13:35, Ef. 1:18, Titus 1:8 en in Op. 15:4. Het woord wordt vaak vertaald met ‘heilig’, maar het is niet het gewone Aramese woord voor ‘heilig’. 

–Het Aramese woord voor ‘lijden’ zoals we dat o.a. in Kol. 1:24 (‹in het meervoud›) en in Heb. 2:9 (‹in het enkelvoud›) vinden, is ||||ܚܰܫܳܐ|||| (‹ḥašaʾ›) dat qua klank op het eerst genoemde woord lijkt, alleen wordt in dit woord de ‘š’-klank gebruikt i.p.v. de ‘s’-klank en ook is de ‘y’-klank weggevallen. In het Arabisch is er een verwant woord met ongeveer dezelfde klank nl. |||خَصِى|||, d.w.z. ‘ḵasīy’ (‹de ‘y’ is hier wel aanwezig in de eindverbuiging›) dat staat voor ‘eunuch’ ofwel voor een gecastreerd man d.w.z. ‘een gesneden man’ in Mt. 19:12, waar Jezus spreekt van mensen die zichzelf gesneden hebben om het Koninkrijk van God. Het zou niet vreemd zijn als wij zeggen: ‘die zich geheiligd hebben om het Koninkrijk van God’. Dat ‘snijden’ en ‘heiligen’ ook in verband staan met ‘lijden’, zal duidelijk zijn. In het Aramese woordenboek van Jastrow is er ook een relatie te vinden met de betekenis ‘schrapen’ of: ‘pellen’. Mogelijk dat de grondbetekenis te maken heeft met ‘klaarmaken voor’ of met ‘toewijden’. In het Arabisch is er één verwant woord dat staat voor: ‘specialist’, d.w.z. iemand die aan een bepaalde taak is toegewijd. 

–Het woord dat in de Aramese Peshitta in Mt. 19:12 voor ‘gesnedene’ of: ‘besnedene’ wordt gebruikt, is overigens een ander woord nl. ‘betrouwbare’ of ‘trouwe’ en het gewone Aramese woord voor ‘besnijdenis’ in Gal. 5:6 is op zijn beurt nog weer een ander woord.  

Sjiloega

[‘het doopbad van Siloam’] - door opgravingen weten wij dat Siloam mogelijk het grootste rituele bad (‹ofwel ‘mikweh’›) in Jeruzalem was, waarin men zich ritueel moest reinigen om de binnenste voorhof van de Tempel weer te mogen betreden. In de  Aramese Peshitta heeft de tekst de strekking van een doopbad. In de Griekse NA28, MHT en TR is de strekking van het Griekse woord ||κολυμβήθ ρα|| (‹kolumbethra - G2861›) algemener nl. ‘vijver’ of: ‘waterbad’.  De naam Siloam luidt in het Aramees luidt: ‘Sjiloega’ en deze naam betekent ‘gezonden’, net als de Griekse naam (‹||σιλωαμ|| - G4611›), want die is van het Aramees afgeleid. De naam ‘Siloam’ of ‘Sjiloega’ komt 3 keer in het NT voor: Lk. 13:4, Jh. 9:7, 11.

wassen

Het Aramese werkwoord |אַשִׁיג| of ||||ܐܰܫܺܝܓ݂|||| is afgeleid van de Aramese grammaticale wortel ‘mšg̱’ die 23 keer in het NT terugkomt, verdeelt over 20 verzen, en die als eerste betekenis ‘wassen’ heeft in de heel algemene zin van dat woord. In Jh. 13:10 is het te vinden naast het Aramese woord voor ‘baden’ en in 1 Pt. 3:21 is het te vinden naast het Aramese woord voor ‘dopen’ of ‘onderdompelen’. Een speciaal geval is het woord |ּמשָׁגתָּא| of ||||ܒ݁ܰܡܫܳܓ݂ܬ݁ܳܐ|||| (‹mšāg̱ṯā›) dat alleen in Jh.  13:5. voorkomt en vertaald is als ‘waskom’. DIt zijn de 20 verzen waarin de Aramese grammaticale wortel ‘mšg̱’ voorkomt: Mt. 6:17; 15:2, 20; 27:24; Mk. 7:2, 3, 5; Lk. 5:2; Jh. 9:7 (‹2 keer›), Jh. 9:11, 15; 13:5, 6, 8, 9, 10, 12, 14; 1 Tm. 5:10. en 1 Pt. 3:21. 

dopen, doop

In ongeveer 100 verzen in het NT van de Aramese Peshitta vinden wij woorden die afgeleid zijn van de woordstam ‘ʿmd’ of  |עמד| of ||||ܥܡܕ|||| , die als eerste betekenis ‘dopen’ heeft in de zin van ‘onderdompelen’ (‹b.v. in Heb. 9:10›), met inbegrip van 16 keer ‘Doper’ in de naam van Johannes de Doper. De woordstam is altijd onderdeel van woorden die verbonden zijn met de christelijke doop. De eerste keer dat deze wortel wordt gebruikt is in Mt. 3:6. De woordstam is zowel onderdeel van het Aramese werkwoord voor dopen als van het vrwl. znw.  ‘doop’.  De Aramese term ‘doop’ wordt gebruikt voor de doop van Johannes de Doper, de waterdoop, de doop met de Heilige Geest, voor Jezus’ doop van zijn lijden (‹Mk. 10:38, 39›). Het bekende Griekse woord in het NT is ||βαπτίζω|| (‹baptizo›) stemt hier in grote lijnen mee overeen.

–Het Aramese woord voor ‘indopen’ in Jh. 13:26 hoort niet bj deze woordstam.

–In Mk. 7:3 is sprake van een ander Grieks woord dan ||βαπτίζω|| (‹baptizo›) en van een ander Aramees woord dan het woord |עמַד| of ||||ܥܡܰܕ݂||||, die beide, zowel het Aramese als het Griekse woord, voor ‘dopen’ worden gebruikt..




G964

[‘Bet-Khesda’] - deze naam komt alleen in dit vers voor in de Aramese Peshitta van het NT. Deze naam betekent ‘huis van genade’ (‹G964›). De naam is volgens Thayer’s Greek Lexicon van Chaldeese d.w.z. van Aramese oorsprong, waaruit we mogen concluderen dat met het woord ‘Hebreeuws’ hier zeer waarschijnlijk ‘Aramees’ wordt bedoeld. De lezing van de Griekse MHT en TR luidt: ‘Betesda’. Alleen in de Griekse NA28 vinden wij de lezing: ‘Betzata’.    

G967

[‘Bet-Khesda’] - deze naam komt alleen in dit vers voor in de Aramese Peshitta van het NT. Deze naam betekent ‘huis van genade’ (‹G964›) en wordt alleen aangetroffen in Mt. 21:1 en Lk. 19:29. De naam is volgens Thayer’s Greek Lexicon van Chaldeese d.w.z. van Aramese oorsprong, waaruit we mogen concluderen dat met het woord ‘Hebreeuws’ hier zeer waarschijnlijk ‘Aramees’ wordt bedoeld. De lezing van de Griekse MHT en TR luidt: ‘Betesda’. Alleen in de Griekse NA28 vinden wij de lezing: ‘Betzata’.    


Bronnen:

EBV bijbeltekst




Gesenius’ Hebrew and Chaldee Lexicon to the Old Testament Scriptures - Translated by Samuel Prideaux Tregelles., LL. D. - WM, B. Eerdmans Publishing Company - Grand Rapids, Michigan, 1949



Bewerking: 

redactie EBV - 1 april 2025